-
1 de eigendom van iets overdragen aan
de eigendom van iets overdragen aanVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de eigendom van iets overdragen aan
-
2 iemand overdragen aan de politie
iemand overdragen aan de politieVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand overdragen aan de politie
-
3 overdragen
1 [overbrengen] carry/take (across/over), move ⇒ transfer3 [overboeken] transfer♦voorbeelden:iemand overdragen aan de politie • hand someone over to the police; 〈 informeel〉 turn someone in to the policede eigendom van iets overdragen aan • transfer ownership of something to -
4 overdragen
1 [overbrengen] transporter2 [doen overgaan] transmettre3 [overboeken] transférer♦voorbeelden:2 zijn gevoelens op iemand anders overdragen • reporter ses sentiments sur qn.een misdadiger aan de politie overdragen • remettre un criminel entre les mains de la justice -
5 een misdadiger aan de politie overdragen
een misdadiger aan de politie overdragenDeens-Russisch woordenboek > een misdadiger aan de politie overdragen
-
6 de macht aan iemand overdragen
de macht aan iemand overdragenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de macht aan iemand overdragen
-
7 kennis aan anderen overdragen
kennis aan anderen overdragenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > kennis aan anderen overdragen
-
8 give someone into custody
give someone into custody———————— -
9 relegate
v. verbannen; degraderen; verwijzen, overlaten[ relligeet] 〈zelfstandig naamwoord: relegation〉 -
10 subdéléguer
subdéléguer [suubdeeleegee]〈 werkwoord〉1 volmacht overdragen aan ⇒ volmacht geven aan, afvaardigen♦voorbeelden: -
11 custody
n. hechtenis, arrest; toezicht; wacht; bewaking[ kustədie]2 beheer ⇒ hoede, bewaring3 hechtenis ⇒ voorarrest, verzekerde bewaring♦voorbeelden:take someone into custody • iemand aanhoudenbe in custody • in hechtenis/voorarrest zitten -
12 nationalize
v. nationaliseren; opbrengen tot nationale standaard; overdragen aan nationale overheid; tot een natie makennationalize, nationalise[ næsjnəlajz] 〈zelfstandig naamwoord: nationalization〉 -
13 pass the baby
baby overdragen aan verantwoordelijkheid van iemand anders -
14 pass the buck to
de verantwoordelijkheid overdragen aan -
15 céder
céder [seedee]♦voorbeelden:céder à un homme • voor een man bezwijkencéder devant les menaces • voor dreigementen zwichtenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 afstaan ⇒ afstand doen van, overdoen♦voorbeelden:céder le pas à qn. • iemand voor laten gaancéder le pas à qc. • voorrang aan iets gevencéder le passage • voorrang gevencéder son tour à qn. • iemand voor laten gaanne le céder en rien à qn. • niet voor iemand onderdoenv1) toegeven (aan), zwichten, wijken (voor)2) bezwijken [dijk, touw]3) afstaan, afstand doen (van)4) overdragen, verkopen [juridisch] -
16 hand over
v. inleveren, afleveren, overhandigen, afgeven, uitreikenhand over♦voorbeelden:hand over power to someone • aan iemand de macht overdragen -
17 depute
v. afvaardigen, opdragen, overdragen♦voorbeelden:2 depute something to someone • iets aan iemand overdragen/delegeren -
18 consign
v. verzenden, versturen; overdragen, toevertrouwen[ kənsajn]2 overdragen ⇒ toevertrouwen, in handen stellen♦voorbeelden:2 consign one's child to the care of someone else • zijn kind toevertrouwen aan de zorg van iemand anders -
19 transfer
n. overplaatsing, overdracht--------v. overbrengen, transfereren, afleverentransfer1[ trænsfə:] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 〈 juridisch〉overdrachtsakte/brief————————transfer2[ trænsfə:] 〈 transferred〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 overmaken ⇒ overhandigen, overdragen2 overplaatsen ⇒ verplaatsen, overbrengen♦voorbeelden: -
20 turn in
zich richten tot; gaan slapen; overdragen; een misdadiger overdragen in handen van de politieturn in♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 naar binnen vouwen ⇒ naar binnen omslaan/draaien♦voorbeelden:3 please, turn in your sheet sleeping bag when you leave • lever a.u.b. uw lakenzak in wanneer u weggaat
- 1
- 2